De DORTENAAR
is het vierde Fregatschip voor de Koopvaardij op Oost-Indie, dat in Dordrecht gebouwd is door een Dordtsche scheepsbouwer (Cornelis Gips) voor een Dordtsche rederij (A.Blussé van Oud-Alblas).
Dit schip uit de begintijd van de Grote Vaart in de 19e-eeuw, is bijzonder interessant omdat van de rederij de Notulen van de Directie en Raad bewaard zijn gebleven, het Grootboek van de vijf reizen die het schip maakte tot 1839 en de Logboeken van de 2e-, 3e-, 4e- en 5e-reis. Tesamen geven deze documenten een zeer volledig beeld van de reizen van dit schip en de resultaten voor de rederij en aandeelhouders.
De 2e-reis van 18 mei 1832 tot 16 september 1833 was een ware rampreis. Twee kapiteins en vele bemanningsleden lieten het leven, op de thuisreis werd het schip te St.Helena aan de ketting gelegd waarna werd uitgeweken naar Philadelphia waar het schip aan de grond liep. Na terugkomst werd de jonge kapitein (op deze reis vertrokken als 2e-stuurman)Simon van de Koppel door zijn reders ontslagen.
Gedurende de 3e-reis, van 2 februari 1834-30 augustus 1835, werd vanuit Batavia een tussenreis naar Japan (Nagasaki) gemaakt. Een uitzondering in die tijd.
Tijdens de 5e-reis, 29 april 1837-12 december 1838, maakt de DORTENAAR een tussenreis naar Macao en komt het bij vertrek voor de thuisreis vast te zitten op de Modderbank bij het eiland Madura (Oost-Java). Tijdens de thuisreis komt het in een zware storm terecht waarna het met moeite de Simonsbaai (bij Kaap de Goede Hoop) bereikt. Na daar in drie maanden provisorisch hersteld te zijn bereikt het schip meer zinkend dan drijvend de Engelse kust en uiteindelijk Holland.
De aandeelhouders voeren er beter bij. Deze hadden na 9 jaar een rendement van 100% op hun investering.